Zonedekking of mandekking. Dit zijn de 2 systemen wat je als team kan spelen tijdens het verdedigen. Zondedekking heeft mijn voorkeur, omdat je dan op het veld in je eigen positie blijft en de tegenstander opvangt die in jouw zone komt. Echter, het vergt wel communicatie onderling, zeker als een tegenstander veel wisselt van plekken in het veld. Het is dus moeilijk. Mandekking is eigenlijk heel makkelijk. Je dekt jouw mannetje op het veld. Bij de jongste jeugd spelen we eigenlijk altijd mandekking, maar ja, hoe begin je daarmee?
In de F-jes (7 jaar) rent alles dwars door elkaar en ben je als coach al lang blij als iedereen meedoet. In de E-jeugd wordt het al wat meer hockey, ook al is het nog steeds “kluitjes” hockey (alle jongentjes bij elkaar en bij de bal). In het 2e jaar van de E-jeugd gaan ze vaak al op een half veld spelen en kan je als coach wat meer tactische aanwijzingen geven. Dat geld dus ook voor mij. Ik ga ze proberen mandekking te laten spelen.
“Je dekt je eigen mannetje” zeg ik voor de wedstrijd, maar als snel rent tijdens de wedstrijd iedereen door elkaar. “Die jongen met die rode schoenen, die is van jou!” roep ik naar een verdediger. “En jij die met die bril”. “Pas op voor die jongen met die lange haren”. Niet echt didactisch verantwoord, maar wel duidelijk. Het werkt even, maar al snel zie ik de rode schoenen, bril en lange haren vogelvrij lopen en staan onze jongens met zijn 3-en dezelfde man te verdedigen. Niet handig en dus een tegendoelpunt….. grrrrrr.
Tijdens de rust leg ik ze nogmaals uit wat de bedoeling is, maar ook nu zijn ze na 1 minuut het al weer vergeten. Wat is er toch met die kinderen en hun korte termijn geheugen? Het lijken allemaal wel “Dories” (Finding Nemo). Dan maar oefenen op de training, misschien was dit te veel gevraagd.
Ik heb een leuke oefening bedacht waarbij we 2 teampjes (rood en groen) hebben en een wedstrijdje gaan spelen. Vooraf maak ik koppeltjes (1 speler van team rood en 1 speler van team groen). “Dat is jouw mannetje en als jouw mannetje scoort moet jij voor straf een rondje rennen”. Het lijkt negatief, maar hierdoor hoop ik dat ze beter op hun eigen mannetje gaan letten, want anders moeten ze voor straf rennen. In het begin gaat het voor geen meter uiteraard en op een gegeven moment heeft team rood nog maar 3 man in het veld staan, want de andere 3 zijn een rondje aan het rennen (het staat dus 3-0 voor groen). Dat werkt niet. Ik leg het spel stil en wijs nogmaals de koppeltjes aan en laat ze bij elkaar staan. “Jan (team rood) en Piet (team groen) zijn een koppel. Als Jan scoort voor rood is het niet alleen 1-0 voor team rood, maar moet Piet dus een rondje rennen waardoor team groen even met een mannetje minder staat”. “Duidelijk?”. Alle jongentjes knikken. Ik ben benieuwd.
We gaan weer verder en zowaar werkt het (een beetje). Die zaterdag tijdens de wedstrijd, nadat we die week 2 keer getraind hebben op mandekking, zie ik er na 1 minuut weer helemaal niks van terug. “Jouw mannetje is die met die rode haren”. “En jouw mannetje is die met dat oranje handschoentje”. Ik zie ze wel kijken, maar doen, ho maar.
In de rust vraag ik aan de jongens wat er is. “We hebben het toch getraind?”. “Ja”, zegt een van de spelers. “Maar toen moest ik Piet dekken en die ken ik, nu weet ik niet wie ik moet dekken”. Kijk, dat is een concrete vraag. “Nou, dat kunnen we oplossen”. “Jij dekt die jongen met die rode haren, dat is jouw Piet nu”. “En je dekt hem over het hele veld, waar hij ook gaat”. “Ja”, zegt hij. “Maar sta linksachter, moet ik dan helemaal met hem mee naar de andere kant van het veld?”.
Ineens moet ik denken aan wat mijn coach altijd zij toen ik een klein jongetje was. Dat was een vader die heel fanatiek was, maar weinig van hockey wist. Echter, zijn aanwijzingen waren wel heel duidelijk.
“Inderdaad” zeg ik. “Je gaat van links naar rechts en van voor naar achter over het hele veld met hem mee”. “Je gaat zelfs met hem mee tot op de WC!”. Alle jongentjes moeten hard lachen, maar begrijpen volgens mij wel wat ik bedoel. Ik zie het dan in de 2e helft ook wel redelijk terug. Nog niet altijd, maar wel af en toe. Er is progressie. Dan ineens zie ik een van onze spelers naar de zijkant, hun zijkant, gaan. “He, Jan”. “Wat ben je aan het doen, het veld in”. Wat bleek, zijn tegenspeler werd gewisseld en hij ging er achter aan en bleef bij hem, letterlijk! Fantastisch, dan hebben ze het volledig begrepen. We gaan hier dus gewoon verder op trainen, want het werkt!